INTERVIEW | Hoe is onze huidige geboortezorg ontstaan? En hoe realiseren we respectvolle geboortezorg voor iedereen? “Er is ontzettend weinig oog voor het feit dat veel mensen hun bevalling in deze hoogtechnologische, veilige omgeving als traumatiserend en bevreemdend beschouwen”, zegt historica Noëmi Willemen, die promoveert op de geschiedenis van de Belgische geboortezorg.
Dit interview is een bewerking van aflevering 2 (deel 1 en 2) van de podcast Herboren, een initiatief van ‘Samen voor Respectvolle Geboorte’.
Interview: Ruth Sneyers en Sophie Van Cauwelaert. Tekstbewerking: Marijke de Vries.
All illustrations by Noëmi Willemen
Verwildering. Historica Noëmi Willemen zal nooit vergeten wat ze zag in de ogen van de vrouw die ze net een kind had zien baren. Willemen studeerde vroedkunde, het was de eerste bevalling waarbij ze aanwezig was, in een verloskamer van een regionaal ziekenhuis. “Die mama had zulke grote ogen, ik zag een grote bevreemding bij haar. Ik dacht het wonder van het leven mee te maken, maar wat ik zag was totale verwildering.”
Bijna een half leven later is Willemen docent en onderzoeker aan de Université catholique de Louvain (UCL). Ze werkt er aan een doctoraat over de geschiedenis van de geboortezorg. Daarnaast heeft ze een populair blog met impressies van het niet zo vanzelfsprekend moederschap, ‘Le coeur a maree basse’. Ze noemt zich een ‘slow mom’, ‘zo eentje die niet vanzelf kwam.’
Willemen schreef zich in voor de opleiding vroedkunde omdat ze op zoek was naar een studie die ‘dichter bij het leven stond’ dan geschiedenis – haar eerste keuze. Ze legde examens af, liep verschillende stages en was aanwezig bij bevallingen, maar stopte na een jaar toch met de opleiding. “Ik heb daar ontzettend veel geleerd, maar het was niets voor mij. Je moet als vroedvrouw en als verpleegkundige zoveel verschillende dingen kunnen, het is een verdomd heavy metier. Doortastend en koelbloedig zijn, maar tegelijk warmhartig – dat had ik niet allemaal in me. Daarnaast is er heel weinig tijd om te babbelen of te reflecteren – wat ik graag doe. Ik moest aan mezelf toegeven dat ik een mega-nerd ben die dingen wil onderzoeken.” Maar ergens was een zaadje geplant.
Willemen pakte haar studie geschiedenis weer op, raakte daar geïnteresseerd in de geschiedenis van het lichaam en koos na haar afstuderen voor een master familiale en seksuologische wetenschappen aan de UCL. Vervolgens begon ze aan een doctoraat over de geschiedenis van seksualiteit. Tot ze in 2014 beviel van haar eerste kind.
“Ik wist al best veel over geboortezorg toen ik ging bevallen. Ik gaf als docent introductievakken aan de universiteit en tussen mijn studenten zaten veel vroedvrouwen. Voor hen zocht ik vaak wetenschappelijke artikels over geboortezorg – die aansloten bij hun belevingswereld – en daar discussieerden we dan over. Maar ondanks dat ik heel wat kennis had heb ik tijdens mijn eigen bevalling aan den lijve ondervonden hoe het soms kan gaan. Ik ben totaal overdonderd geweest door een spoedkeizersnede waarbij heel veel communicatie wegviel en ik was daar ongelooflijk slecht van. Toen ik werd binnengerold op de materniteit was het enige dat ik kon bedenken om grip te krijgen op de situatie het maken van selfies was. Als de millennial die ik ben heb ik dan een full face make-up opgedaan en ben selfies gaan maken van mij en mijn baby’tje. Toen ik die later terugkeek zag ik bij mezelf diezelfde bevreemdende, verwilderde blik die ik jaren eerder in de verloskamer in het gezicht keek. Toen dacht ik: wow… en heb ik mijn onderzoek omgegooid naar de geschiedenis van geboortezorg en moederen.”
Want waar begint die geschiedenis van geboorte en moederschap?
“In mijn onderzoek richt ik me op de naoorlogse periode, de tweede helft van de twintigste eeuw, waarvan er nog mondelinge getuigen zijn. Dat is een heel interessante periode omdat je dan in onze contreien de verschuiving ziet van thuis- naar ziekenhuisgeboorte en een heel sterke medicalisering ontstaat.
In geschiedkundig onderzoek moet je je altijd hoeden voor het trekken van hele grote lijnen of narratieven. Geschiedenis is per definitie singulier, zeker van iets heel persoonlijks als moederen en kinderen krijgen. Maar die medicalisering is echt een heel grote verandering die ontzettend veel mensen heeft geraakt en vandaag nog altijd raakt.”
Waarom vindt die verschuiving dan plaats? Heeft dat met de oorlog te maken?
“Nee, die staat los van de oorlog. Aan de opkomst van de ziekenhuisbevalling gaan heel wat ontwikkelingen vooraf. Om die te begrijpen moeten we eigenlijk een stuk verder de geschiedenis in duiken en kijken hoe de beroepen van vroedvrouw en gynaecoloog zijn ontstaan.
Voor de Middeleeuwen hadden vroedvrouwen een belangrijke rol in de samenleving. Zij moest waken over het overleven van de volgende generatie en werd bij rechtszaken over een vondeling of bij infanticide soms ingeroepen als een soort onafhankelijk expert. In de 15e en 16e eeuw werden zij mikpunt in de heksenvervolging, omdat deze vrouwen een vrij onafhankelijke rol had in een samenleving die steeds patriarchaler werd. Dat verandert in de 17e eeuw, dan beleeft de vroedvrouw haar ‘gouden eeuw.’ Dat is een periode van professionalisering waarin zij een opleiding kan volgen en een beëdigde rol krijgt. Maar dat duurt niet lang. Aan het eind van de 17e eeuw gaan mannelijke artsen zich namelijk interesseren in verloskunde. Zij introduceren verloskundige instrumenten die alleen zij mogen gebruiken. Vanaf dat moment verliezen vroedvrouwen stelselmatig terrein: ingrepen mogen alleen worden gedaan door de vroedmeester. Ook de spirituele rol van de vroedvrouw die waakt over de ziel van de ongeborene verdwijnt door katholieke artsen. Vroedvrouwen mogen alleen nog ‘normale’ bevallingen doen.
Bij historisch onderzoek moet je je altijd afvragen: hoe wordt het verhaal over het verleden ingezet? De geschiedenis van de obstetrie – de medische verloskunde – is met name geschreven door mensen met een professionele achtergrond in geboorteveld. Dat is niet gek, je moet immers veel kennis hebben van anatomie om er iets van te begrijpen. Vaak zijn dat verhalen over ontwikkeling en innovatie. Die geschiedenis noemen wij als historici ‘whiggish’: erin besloten zit een eenzijdig vooruitgangsperspectief van hoe de moderne wetenschap een soort Verlichting bracht in een duister verleden. In dit geval: dat nieuwe technieken zorgen voor verder daling van morbiditeit en mortaliteit. Dat geboorte steeds beter en veiliger werd.
Als spiegel zie je een historische traditie vanuit vroedvrouwenhoek waarin je de teloorgang van de vroedvrouw leest, die een belangrijke rol had in de samenleving maar steeds meer terrein verloor. Bakers verdwenen zelf helemaal uit de geschiedschrijving. Dat waren vaak oudere vrouwen uit de gemeenschap met als verloskundige ervaring dat ze zelf vaak waren bevallen en bij bevallingen waren geweest. Zij hadden geen medische scholing en gaven hun kunde door van generatie op generatie. Met een baker kon je bevallen in je eigen sociale kring, je zou ze kunnen vergelijken met de doula’s van vandaag.
Rijke vrouwen kozen voor een dokter en arme vrouwen kregen een vroedvrouw. Dat lijkt een dynamiek die je vandaag nog terugziet in de gigantische kloof tussen wat gynaecologen en vroedvrouwen verdienen.
“Die salarisverschillen hebben veel te maken met waar de bevoegdheden in België liggen. In bijvoorbeeld Groot-Brittannië en Nederland zijn die anders verdeeld en is ook de opleiding verloskunde ook anders ingericht.
Ik moet overigens zeggen dat arme vrouwen in steden ook naar oefenziekenhuizen gingen waar juist veel kraamkoorts was, omdat het er onhygiënisch was en men nog niet wist hoe infecties worden doorgegeven. Die waren zeker niet beter af dan moeders op het platteland.”
Dat voorbeeld van de pathologisering van de uitdrijvingsfase doet me denken aan een Nederlandse gynaecoloog die vorig jaar beweerde dat vrouwen door de evolutie almaar minder geschikt zijn om vaginaal te bevallen en daarom pleitte voor meer keizersnedes.
Ik vond het heel interessant dat iemand de prevalentie van prolapsen (de frequentie van verzakkingen, red.) eens in kaart bracht, want ik had zelf een blaasvervlakking na mijn laatste bevalling en daar wordt weinig over gesproken. Maar ik vind het nogal ver gaan om meteen te stellen dat het bekken niet geschikt is om te bevallen en dat sectio’s de oplossing zijn. Hij sprak van een ontwerpfout: omdat we rechtop zijn gaan lopen bevallen we niet zo makkelijk als een kat, onze bekken werden smaller terwijl onze hersenen en hoofden groter werden. Dat heet het obstetrische dilemma, waardoor mensen prematuur en hulpeloos worden geboren.
Er is echter veel onderzoek dat stelt dat mensenbekkens heel verschillend zijn en dat het bekken bovendien heel beweeglijk is. Bepaalde posities maken veel meer ruimte dan andere.
Neem de ‘knip’. In Vlaanderen krijgt zo’n 60 procent van de mensen die voor het eerst bevalt een episiotomie. Dat percentage daalt al jaren gestaag, maar het ligt nog altijd veel en veel hoger dan in ons omringende landen. In Groot-Brittannië, Nederland en Frankrijk wordt er veel minder geknipt. In Denemarken zelfs maar 6 procent. En hun uitkomsten zijn niet slechter. Daarbij zie je binnen België enorme variaties in cijfers tussen artsen, ziekenhuizen en regio’s, ondanks dat al die artsen zich baseren op dezelfde internationale wetenschappelijke literatuur en grosso modo dezelfde populatie over de vloer krijgen. Een Britse of Nederlandse vrouw is anatomisch niet anders dan een Belgische. Die knip reflecteert dus voor een groot stuk cultuur en gewoontes. Heel veel zwangeren willen geen knip, maar in de generalisering van het risico gebeurt het in ons land vaak toch.”
Tijdens mijn opleiding als vroedvrouw werd gezegd: een bevalling kun je pas als normale bevalling zien eens hij voorbij is. Daarvoor moet je het als risicobevalling zien.
We hebben het over mensen die bevallen, geen baarmoeders. Dit is geen pleidooi voor droombevallingen, maar voor respectvolle bevallingen waarin de autonomie van de zwangere gewaarborgd is. Volgens de wet op de patiëntenrechten moet je volledig worden geïnformeerd over risico’s, behandeling, alternatieven, opties, en je moet behandelingen kunnen weigeren. Maar de praktijk is anders en dat zit diep in onze cultuur: de arts weet het beter, laat het maar gebeuren. En wanneer je je uitspreekt over het bestaan van obstetrisch geweld of grensoverschrijdend handelen, krijg je te horen: ‘Bevallen suckt nu eenmaal, wat zeur je’.
Daar zit iets scheef en ook dat kun je historisch duiden. De moderne verloskundige wetten stammen nog altijd gedeeltelijk uit de tijd dat gehuwde vrouwen handelingsonbekwaam waren. Het toen heersende vrouwbeeld werd daarin verankerd: burgerdames werden beschouwd als onmachtige passieve wezentjes die moesten worden geholpen met bevallen. Dat denken werkt vandaag nog altijd door.”
We worden als vrouw niet meer gezien als handelingsonbekwaam, maar de manier waarop we bevallen is niet helemaal mee geëvolueerd met het feminisme?
Mensen die hierover schrijven komen vaak – zoals ik – uit de hoogopgeleide, witte middenklasse die de schok van zwanger-zijn ervaren. Over zwanger worden wordt heel rooskleurig gedaan, maar dan kom je bij de dokter en dan wordt er verwacht dat je gewoon doet wat er je gezegd wordt. ‘Die bevalling duurt maar een dag, die ben je zo vergeten.’ Dat botst met onze hedendaagse individualistische cultuur van bewust leven waarin bovendien een sterke moederschapsideologie heerst: je moet de best mogelijke moeder zijn vanaf het tweede streepje op je zwangerschapstest. Dat betekent: informatie zoeken, dieetvoorschriften volgen. Maar als ze vragen hebben over het standaardbeleid dan botsen ze op een muur en komen ze het patriarchaat heel stevig tegen. Dan wordt er tegen ze gesproken alsof ze geen autonome personen meer zijn.”
Als ik individueel met zorgverleners spreek, hoor ik vaak dat zij getuige zijn geweest van grensoverschrijdend gedrag of dat zij zelf grenzen hebben overschreden. Dat was nooit gewelddadig bedoeld, altijd ging het om het grotere doel: een gezond kind, risico’s voorkomen. Maar ondertussen worden fundamentele rechten van de mens die aan het bevallen is geschonden. Ik merk dat veel vroedvrouwen dat wel sterk beseffen, maar bij gynaecologen is er op dat vlak nog veel werk.”
Sophie: Bij Samen voor respectvolle geboorte zijn wij erg bezig met de vraag hoe we een respectvollere geboortezorg creëren. We zijn ons ervan bewust dat dat niet automatisch fysiologische geboortezorg betekent. Je kunt een heel medische bevalling hebben, om welke reden dan ook, die een respectvolle, positieve ervaring is waarin je je als mens volledig gehoord en gezien en gerespecteerd voelt .Terwijl je ook tijdens een thuisgeboorte obstetrisch geweld kunt ervaren.
Ruth: En dat je ook de vraag kunt stellen of een respectvolle geboorte voor de moeder ook respectvol is voor de baby. Die dingen lijken nu niet verenigbaar.
Willemen: “Voor mij zijn die twee ook niet verenigbaar. Als je naar de fundamentele rechten kijkt, waartoe de patiëntenwet oproept, is degene die bevalt degene die beschikt en beslist over het eigen lichaam en dus ook over het kind. Dat klinkt koud, dat besef ik, maar dat kind is geen rechtspersoon.”
Mag het dat ook echt niet worden?
“Nee. Want daar zetten we gevaarlijke deuren mee open. Dan gaan allerlei reproductieve rechten weer op de helling. Daar wordt al aan getornd; we moeten ons eran bewust zijn dat die rechten nooit helemaal verworven zijn.
Voor mensen voelt het intuïtief verkeerd uit te gaan van de zelfbeschikking van de zwangere. Veel zorgverleners zijn ervan overtuigd dat zij moeten opkomen voor de baby, dat ze die moeten beschermen tegen de gekke wensen van de moeder. Bijvoorbeeld wanneer een vrouw die een week overtijd is, nog wil wachten met een inleiding. Of wanneer een vrouw met zwangerschapsdiabetes een protocol weigert. Als zorgverleners zich daar onzeker bij voelen of wanneer dit niet in het ziekenhuisbeleid past, wordt er vaak dwang of bangmakerij aangewend om te zorgen dat zwangeren gaan doen wat de zorgverlener wil.”
Op Instagram zie ik geboortepagina’s waar ervaringen worden verkocht – hele trajecten door coaches, in een empowerend jasje – met van die quotes ‘she believed she could, so she did’. Aan zwangeren wordt eigenlijk gevraagd om lichaam en geest te disciplineren om geen weeën te voelen maar golven, zich over te geven aan de natuur en hun lichaam. Voor alle duidelijkheid: dat mag als mensen zich daar goed bij voelen, maar dat is niet de enige weg van hoe je het moet doen. Want dan wordt het bekeren tot een geloof. Een geloof dat louter focust op het individu: als jij maar helemaal op de juiste plaats geraakt in je hoofd en lijf dan lukt het. Zo niet: dan heb jij zelf gefaald. We weten uit onderzoek dat je heel wat kunt doen om een bevalling te laten ontsporen, maar met de beste mindset en de beste ademhaling kan een geboorte toch helemaal anders lopen dan je gewenst had. De pijnloze onderwaterbevalling met zoutlampjes mag je nastreven, maar het mag geen nieuwe norm worden. Het ouderschap is al zo beladen met verwachtingen.
Er is een omerta over het feit dat het soms misgaat in het ziekenhuis. Er wordt vaak gesproken over risico’s van thuisbevallingen, alsof dat zo primitief is als jezus in het kribbeke. Maar ook in het ziekenhuis gaat het wel eens mis, ook al is het hele systeem erop gericht om dat te vermijden. Er is soms geen arts aanwezig, er lopen heel veel kapotgewerkte, onderbetaalde assistenten rond. Mensen zijn feilbaar.
Van gynaecologen hoor je dat ouders tegenwoordig om het minste procederen. Maar ik denk dat dat een symptoom is van het feit dat er vaak geen gesprek mogelijk is.”
Hoe zorgen we ervoor dat dat gesprek er wel komt? Hoe creëren we een respectvollere geboortezorg?
BIO
Historica en mommy-blogger Noëmi Willemen geeft les aan de Université catholique de Louvain en schrijft aan een doctoraat over de geschiedenis van het moederschap. Daarnaast heeft ze een populair blog met impressies van het niet zo vanzelfsprekend moederschap, ‘Le coeur a maree basse’. Je vindt haar terug op https://lecoeuramareebasse.blog/ en op Instagram.